Het bijzondere aan de campground hier is dat ze en gratis douches hebben en WiFi. Het meest absurde is dat je bij je tent, in de bush, uitstekende ontvangst hebt en bij het Office juist haast niet. Hoe dan ook, van allebei deze voorzieningen maakten we dankbaar gebruik. Fris gewassen begonnen we aan de dag. De eerste gang was naar de Cillf Palace, een nederzetting onder een overhangende rotswand. We tekenden in op de rondleiding van half drie zodat we voldoende tijd hadden om alle andere interessante punten te bezoeken. Het park is een walhalla voor archeologen, er zijn zo ontzettend veel overblijfselen te vinden uit de tijd dat de Anasazi Indianen hier woonden, van de 11e tot de 13e eeuw.
Dit hing overal in de douches..... |
Beeld bij het Visitor Center |
Om half drie precies begon de ranger bij het afgesproken punt met zijn praatje voor een groep van vijftig personen. Het begon met een potje stevige bangmakerij. Durfden we wel een hoge trap, uitgehakte stenen treden van ongelijke hoogte, af te gaan? Wel 30 meter in totaal! Zwaar! En dan aan het eind ook weer omhoog, waar je je tussen twee nauwe rotsen door moest wringen, zouden we dat kunnen? Zagen we die hoge ladders aan het eind? Daar moesten we weer omhoog! Drie van die ladders achter elkaar! We keken elkaar eens aan. Zulke verhalen hadden we ook al eens bij de Fiery Furnace in Arches gehoord maar daar viel dat 200% mee. Na deze anti-peptalk kwamen de fysieke ongemakken aan de orde. Wie had er last van hoofd-schouders-knieën-teen (of zoiets)? Niet meegaan hoor! Als we zo het deels zeer krakkemikkige publiek bekeken moest minstens de helft aan die oproep gehoor geven. Maar niemand gaf ook maar enige krimp. Dus daalden we met het hele zooitje af, in spanning van de gevaarlijke trap. Die kwam maar niet en opeens waren we al beneden. Dat stelde dus alvast helemaal niets voor. Helaas moesten we die conclusie ook trekken wat het praatje van de ranger betrof. Hij raffelde zijn verhaal af op monotone wijze en we kregen er weinig van mee. Nogal slaapverwekkend. Wat we wel meekregen en het toch echt wel bijzonder maakte is dat de hele nederzetting voor 80% in originele staat was. En dan spreken we over overblijfselen uit de 13e eeuw. De Indianen klommen met handen en voeten tegen de steile rotswanden op om zich hier als boeren te vestigen. De grond bovenop de mesa was namelijk heel vruchtbaar, veel meer dan de grond op de bodems van de canyons wat je eerder zou verwachten. Bronnen zorgden voor een prima watervoorziening. Helaas mochten we niet door de ‘kamers’ lopen zoals we een paar jaar geleden bij de Gila Cliff Dwellings wel mochten. Maar ook begrijpelijk, met om het half uur een groep van 50 bezoekers blijft er dan natuurlijk al snel niet veel meer over van dit unieke cultureel erfgoed. De tocht terug naar boven leidde langs enkele stenen trapjes tussen de rotsen door gevolgd door drie stevige houten ladders. Alleen als je thuis de trap niet op durft kon dat een probleem geven. We waren dus snel weer boven.
Om bij al dit moois te komen moesten we wel een eindje rijden vanaf het Visitor Center. Dat was bepaald geen straf. De hellingen toonden zich aan ons met al hun herfstkleuren, het leek wel een legpuzzel zei Bert. Voor wie denkt dat alleen het voorjaar bloemenpracht biedt: niets is minder waar. Overal om ons heen zagen we bloeiende planten met als hoofdkleur geel, gevolgd door paars. Dat gecombineerd met de herfsttooi van struiken en bomen levert een schitterend kleurenpalet.
Bij de tent hoorden we goede jazzmuziek. Wie had dat nu zo hard opstaan dat wij mochten meegenieten? Het hield maar niet op. Nu zijn we – en Bert al helemaal – jazzliefhebbers dus stoorden we ons er niet aan, integendeel. Pas twee uur later kwamen we erachter dat het een optreden was van muzikale Rangers die samen met muzikanten uit New Orleans een band vormden. In het kader van het Centennial – de National Park Service bestaat 100 jaar – hadden zij een optreden verzorgd in het amfitheater op de campground. Maar ja, toen was net afgelopen. Als we het eerder geweten hadden waren we zeker gaan kijken. Geluisterd hadden we gelukkig toch.
Het zicht op de sterrenhemel boven ons werd langzaamaan van ons weggenomen door het licht van de volle maan. Die scheen zo fel dat het zelfs in de tent leek alsof iemand een schijnwerper op ons gericht had. Maar eenmaal de ogen dicht merkten we ook daar niets meer van.