Al eens in een tentje naast een druk bereden snelweg
geslapen? Met daar vlakbij een treinspoor, waarover elk kwartier een nieuwe
trein dendert die dat ook luid en duidelijk kenbaar moet maken door harde
fluitsignalen te geven? Advies: niet doen! Wij deden het namelijk wel,
noodgedwongen, en dat leverde een bar slechte nacht op. Mijd dus de KOA in
Holbrook als je met een tent kampeert! Ach, echt te klagen hebben we niet, we
hebben op zulke prachtplekken gestaan, dit was eigenlijk de eerste misser. Dus
dat doen we dan ook maar niet.
We braken snel de tent op vanmorgen en na een ontbijt van
French Toast, oftewel wentelteefjes, geleverd vanuit de foodtruck op de
camping, reden we naar de zuidelijke ingang van het Petrified Forest. In 2013
waren we daar ook geweest en vooral de Blue Mesa had grote indruk gemaakt. Tijd
om op herhaling te gaan vonden we. Het park is groot en uitgestrekt, om bij de
viewpoints en de trails te komen moet je steeds een aardig stukje rijden. We
stopten bijna overal, om te beginnen bij de Giant Logs Trail direct achter het
Visitor Center. Het is een korte trail (zoals de meeste in het park) waarin je
meteen al gigantische versteende stronken ziet. Het is echt een wonderlijke
gewaarwording, je zou zweren dat het om een normale stronk ging. Hoewel, als je
dichterbij kwam zag je aan de kleuren en de glans dat het echt versteend hout
was, een proces van miljoenen en miljoenen jaren.
Na deze trail reden we naar het Crystal Forest. Daar zie je
de mooiste en grootste verzameling versteende boomstammen. Sommigen nog
relatief jong in het proces, daarbij leek het of de buitenkant nog houtachtig
was, anderen echt helemaal overgegaan in ander materiaal. Doordat de zon
uitbundig scheen glansde de gladde oppervlakten van de ‘houtblokken’ je tegemoet. Het klinkt wat
tegenstrijdig, maar de stammen breken werkelijk als luciferhoutjes door de druk
waarmee ze bovengronds komen en het lijkt dan alsof er iemand met een
kettingzaag keurige stukken van gezaagd heeft. Heel bizar. Een ranger vertelde
dat wat wij zagen hoogstens 20% van het totaal was, de rest zat nog onder de
grond.
Volgende stop was de Blue Mesa. Dat is het zoveelste
buitenaardse landschap dat we zagen deze reis. De blauw-grijze tinten van de
gesteenten zorgen voor een symfonie aan kleuren, je weet gewoon niet waar je
het eerst moet kijken. Alsof je boven water onder water bent. Het allerleukste
was de trail die er dwars doorheen liep. De meesten hielden dat voor gezien, je
moest namelijk eerst een vrij steil stuk afdalen om onder in de vallei te komen
(en ook weer omhooglopen natuurlijk) en bij het idee alleen al haakten veel
mensen af. Zo niet wij, dit was juist waar we voor kwamen. Het viel trouwens
alleszins mee met die afdaling. Het bracht ons aan de voet van de blauwe bergen
en eenmaal beneden was er nauwelijks meer hoogteverschil. De foto’s doen –
zoals wel vaker het geval is – geen recht aan de schoonheid van het geheel maar
hopelijk geven ze toch een indruk. Nadat we het hele traject gelopen hadden
moesten we weer naar boven. We hadden anderen al boven zien komen voor we zelf
naar beneden gingen, dat was over het algemeen hijgend en puffend, steeds weer
stilstaand voor een hap lucht en een slok water. Zouden we het dan toch
onderschat hebben? Nee. We waren in een vloek en een zucht weer boven op de
parkeerplaats, het viel 200% mee. En van onze conditie kun je dat dus ook wel
zeggen.
Hierna stopten we nog een paar keer kort, onder andere bij
de Newspaper Rock, waar meer dan 650 petrogliefen gevonden zijn, sommige meer
dan 2000 jaar oud. Jammer genoeg zie je er maar een paar, en daar heb je de
verrekijkers die staan opgesteld hard bij nodig. Dan waren er nog de
tipi-rotsen, in de vorm van – jawel, een tipi-tent, - waar we nog wel snel een foto van maakten maar
niet lang bleven hangen. Nadat we al deze uitkijkpunten gepasseerd waren reden
we door, over de Interstate 40 heen, naar de laatste blikvanger. Dat was de
Painted Desert. Daar zie je, de naam zegt het al, de woestijn in de mooist
mogelijke kleurenpracht. Ook hier kwamen we weer ogen te kort, het wordt
eentonig. Dit verhaal dan, niet de natuur! En als kers op de taart was er dan nog
de Painted Desert Inn, in Pueblo-stijl gebouwd vroeg in de 20e eeuw.
Nu is het een monument annex museum, en dubbel en dwars de moeite waard om te
bekijken.
Tja, en toen moesten we door. Naar de Kaibab Lake
Campground, zo’n vijftig mijl onder de South Rim van de Grand Canyon. Dat was
nog een stief kwartiertje rijden en gezien het feit dat het hier vroeg donker
werd, om 19.00 uur moest de lamp aan, wilden we er op tijd aankomen. Dat lukte, om 16.30 reden we de campground op
die, zoals de naam al aangeeft, aan een meer ligt. Er stonden enkele RV’s maar geen
een tent. We vonden snel een geschikte plek op het tent-only gedeelte, maar…toen
we uitstapten voelden we hem al aankomen. Het woei, en niet zo’n klein beetje
ook. Geen warme wind, maar een onvervalste mini herfststorm. Dat zou betekenen
dat we alleen maar binnen in de tent konden zitten kleumen tot het tijd werd om
te gaan slapen, en dat vooruitzicht beviel ons allerminst. We hadden al erg
veel kou getrotseerd, maar dat was zónder ook nog eens een sterk afkoelende
wind. Het besluit was snel genomen: we gingen op zoek naar iets anders. En het
enige wat in de buurt lag was wederom een KOA. Maar we moesten wat, dus toch
maar geprobeerd. En gelukkig hadden ze een campingcabin voor ons. Dit type
cabin bestaat alleen uit een queensize bed en een stapelbed, in één ruimte. Je
moet zelf beddengoed meenemen en voor sanitair ben je aangewezen op de
gebouwtjes op het terrein. Voor ons zijn dat de leukste cabins omdat je nog een
beetje het kampeergevoel hebt. Eigenlijk was het net een tent, maar dan met een
houten dak en, juist nu héél belangrijk: een straalkacheltje!
Voor het eten reden we naar Williams. Die plaats was een belangrijke pleisterplaats aan de route 66 in de jaren '60. Dat is nog steeds goed merkbaar: de commercie weet er wel raad mee. We schoven aan bij
Rod’s Steak House. Daar hadden we zes jaar geleden ook gegeten. In eerste
instantie konden we het niet vinden, terwijl Bert vol bleef houden dat we een
heel stuk de andere kant op moesten lopen. Ik geloofde daar niets van, maar we
deden het toch maar en bingo! Het was meer dan voortreffelijk. In Amerika krijg
je bij het hoofdgerecht ook nog de keus tussen soep of salade vooraf, waarbij
Bert altijd voor de soep gaat en ik voor de salade. De soep kwam op tafel, Bert
nam een hap en constateerde dat het op erwtensoep leek. Ik proefde ook even, en
verdomd, het wás erwtensoep! In deze kou paste dat wonderwel. Als hoofdgerecht namen
we allebei de sirloin steak en ik heb nog nooit zo’n fantastisch goede steak
gegeten! Nou ja, misschien zes jaar geleden dan. Hoewel de New York Cheesecake
op de kaart naar ons lonkte lieten we die toch maar achterwege. Het zou ons
echt teveel worden.
Zowaar vonden we de camping terug in het donker, niet in de
laatste plaats omdat ernaast een goed zichtbaar benzinestation lag. In de cabin
ging direct de kachel aan en probeerden we een gat in de wijnvoorraad te slaan.
Wat niet echt lukte en dat was misschien maar goed ook. O, ik vergat het nog te
vermelden, maar ook deze campground lag aan de snelweg. Morgen weten we of de
dikke houten balken van de cabin ons hebben behoed voor het lawaai van banden
die over het asfalt razen.